Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], Zal het [72]van u zijn, hoe [73]Hij iets vergelden zal, dewijl gij [[74]Hem] versmaadt? [75]Zoudt gij dan verkiezen, en niet ik? [76]Wat weet gij dan? Spreek. 72. Dat is, zal het aan u staan, naar uw gevoelen en goeddunken gaan, hoe God het kwade met straffen vergelden zal, of het goede met weldaden? Zal Hij u raad moeten vragen, om te weten hoe Hij dat wel doen zal? Elihu spreekt Job toe. 73. Te weten, God. 74. Namelijk, God over zijn regering, waardoor Hij de goede en kwade werken vergeldt. 75. Dit zijn de woorden Gods, in wiens persoon Elihu die voortbrengt. De zin is: zoudt gij dan, o Job, mij voorschrijven de wijze hoe Ik straffen en zegenen zal, en niet Ik? 76. Hier spreekt Elihu in zijn eigen persoon tot Job, alsof hij zeide: Wat hebt gij hiertegen te zeggen: spreekt uit, antwoord. Doch sommigen stellen vs.33 aldus: Zal Hij vergelden hetgeen van u is, dewijl gij [de kastijding] versmaadt? Wanneer gij het verkoost, ik zou het evenwel niet doen, enz.